Cholesterol en vet Het cholesterol- en het vetverhaal is niet bepaald eenvoudig. Er wordt veel onderzoek naar gedaan en er komen steeds meer wetenschappelijke gegevens en spijtig genoeg ook tegenstrijdige gegevens, zodat men soms door de bomen het bos niet meer ziet. Ik zal proberen een tip van de sluier op te lichten op basis van de mij ter beschikking staande informatie.
Cholesterol is een onmisbare vetachtige stof die een rol speelt bij de vorming van o.a.
Per dag wordt ongeveer 1 2 gram cholesterol door de lever en andere weefsels aangemaakt uit verzadigde vetzuren, eiwitten en koolhydraten, wat overeenkomt met ongeveer 6 eierdooiers per dag! Ongeveer 70% van de cholesterol maakt de lever zelf aan. Hieruit kan men afleiden dat het probleem niet zozeer ligt bij de cholesterol in de voeding, maar bij de eigen cholesterolproductie. Hierbij speelt vooral stress, een teveel aan eiwitten en ook industriesuiker een rol. Cholesterol bestaat uit 27 koolstofatomen en heeft een smeltpunt van 149°C, het heeft een dikke wasachtige substantie waardoor het niet zomaar vrij rondcirculeert in het bloed. Vetten lossen niet op in water (bloed) en dus worden cholesterol en triglyceriden, de twee belangrijkste vetten in het bloed, verpakt in eiwitten, lipoproteïnen genaamd. Deze worden vnl. in de lever en de darm gemaakt en dienen dus als dragermoleculen in de vorm van vetbolletjes. De bekendste vetbolletjes zijn HDL en LDL. De lever kan deze vetbolletjes uitscheiden en ook weer opnemen uit het bloed en bovendien kan de lever nieuw cholesterol aanmaken.
De lipoproteïnen klasseert men volgens densiteit (verhouding tussen gewicht en volume); zo
zijn er o.a.:
De zgn. "slechte" overtollige cholesterol (LDL) heeft de neiging aan de bloedvatwand te kleven en deze neiging verhoogt naarmate men meer verzadigde vetten eet. De "goede" cholesterol (HDL) heeft het vermogen neergeslagen cholesterol in de aderen op te lossen. Nu kan cholesterol door gebrek aan antioxidanten zoals vitamine C, E en selenium aangetast zijn door zuurstof, dan spreken we van oxycholesterol. Als de LDL oxycholesterol vervoert in plaats van cholesterol, wordt het gevaarlijk. Oxycholesterol vinden we in industrieel gefokte dieren en vooral in eierpoeder, melkpoeder en vandaaruit in ijscrème, melkchocolade, babyvoeding, cacao, koekjes, gebak, enz. Oxycholesterol is één van de belangrijkste veroorzakers van arteriosclerose of aderverkalking, het is toxisch en kankerverwekkend. De hoeveelheid cholesterol die per dag vanuit de lever via de gal in de darm wordt uitgescheiden is veel groter dan de hoeveelheid die normaal via onze voeding de darm binnenkomt. De afvoer van cholesterol, die teruggebracht werd van de cellen naar de lever, gebeurt via de gal en wordt vergemakkelijkt door een ander vet, de fosfolipiden; dit wordt gevolgd door uitscheiding in de stoelgang. Cholesterol en zijn derivaten zorgen voor een normale werking van de bijnieren, het zenuwstelsel en de hersenen. De hersenen bestaan zelfs uit zo'n 8% cholesterol! Zo ziet men meteen het verband met stress. Bij stress vindt er stimulering plaats van de cholesterolproductie omdat het hart dan zwaarder belast wordt en de hartbeschermende HDL-cholesterol nodig heeft. In de cellen van het lichaam zitten cholesterolreceptoren die de benodigde cholesterol uit het bloed halen, zodat de grens van 120 à 220 mg per 100 ml bloedplasma niet overschreden wordt. Als er extra cholesterol met de voeding binnenkomt, wordt er minder cholesterol aangemaakt en meer uitgescheiden. Daardoor blijft bij de meeste mensen het cholesterol-gehalte in balans. Nu kan door familiale belasting het aantal receptoren vrij laag liggen, zodat het cholesterolgehalte in het bloed te hoog is en kan oplopen tot bvb. 700 à 800 mg per 100 ml plasma. Volgens de Framingham Hart Studie en ander onderzoek, zou het ideale niveau onder de 150 mg/dl bloedserum liggen. Een belangrijke rol bij vele hart- en vaataandoeningen speelt de arteriosclerose of "aderverkalking". Hierbij worden de slagaders dikker en stijver door een laag op de vaatwanden, die bestaat uit o.a. cholesterol, kalk en bloedresten. Hierdoor krijgt het bloed minder ruimte om te stromen en neemt de bloeddruk toe, wat kan leiden tot verzwakking van de bloedvaten, aneurysma's (uitstulpingen), angina pectoris, beroerte, hartinfarct, schade aan de nieren of het netvlies van de ogen, enz. De verhouding tussen totaal cholesterol en HDL cholesterol geeft meer informatie over de kans op hart- en vaataandoeningen dan alleen de totaal cholesterol. Naast het cholesterolgehalte is ook het triglyceridengehalte in het bloed belangrijk omdat ook dit een invloed heeft op de kans op hart- en vaataandoeningen. Triglyceriden worden vooral gebruikt als energiebron. Zowel triglyceriden als LDL-cholesterol kunnen in de vaatwand stapelen waardoor arteriosclerose kan ontstaan. Ongeveer tot 1950 was het de gewoonte om dierlijke vetten te gebruiken, vooral op het platteland, bvb. roomboter, gesmolten spek, reuzel e.d. Desondanks was in die tijd het aantal hart- en vaatziekten niet alarmerend. Rond 1960 stelde men een abnormale stijging vast van deze aandoeningen, waarbij men ontdekte dat de overledenen een te hoog cholesterolgehalte hadden in het bloed, dat zorgde voor dichtgeslibde bloedvaten. De dierlijke vetten werden als schuldige aangeduid. Op een tiental jaar tijd werd het traditionele voedingspatroon veranderd; men raadde aan magere zuivelproducten en mager vlees te gebruiken, margarine, plantaardige olie en vis. We zien echter op dit moment dat bijna de helft van de Westerse bevolking sterft aan hart- en vaataandoeningen. Jan Dries besluit: "We kunnen de sterke toename van hart- en vaatziekten dus niet alleen aan het gebruik van dierlijke vetten toeschrijven. De stijging van het eiwitgebruik na de Tweede Wereldoorlog heeft een veel grotere invloed gehad. Doorslaggevend is echter de sterke toename van stress ten gevolge van een te snel groeiende en veranderende samenleving." Eiwit is moeilijk afbreekbaar en laat nogal wat afvalstoffen achter, in de vorm van metabole zuren. Deze worden deels door de longen verbrand en uitgeademd, door de lever geneutraliseerd of door de nieren uitgescheiden. De niet uitgescheiden afvalstoffen stapelen zich op in weefsels en zorgen voor een permanente belasting van het lichaam. Hart- en vaataandoeningen, reumatische klachten, nierziekten en waarschijnlijk ook kanker hebben te maken met een te hoog eiwitgebruik, dat in het bijzonder de darmen belast. Een teveel aan eiwit kan ook voor een energiestoot zorgen, waardoor men geen raad met zichzelf weet, agressief kan worden, lustgevoelens krijgt, enz.. Een teveel aan eiwit kan ook een geforceerde groei veroorzaken; dit verklaart wellicht de abnormale toename in lengte van de jongere generaties. Te veel plantaardig eiwit is trouwens even schadelijk als te veel dierlijk eiwit. Bij vegetariërs komen hart- en vaataandoeningen opvallend minder voor en als ze toch voorkomen zijn ze veeleer te wijten aan stress of erfelijke belasting. Misschien denkt u: "Laat ik maar stoppen met vet gebruiken." We zullen eens kijken...
Vetten zijn noodzakelijk voor:
Ongeveer 10 à 15% van het gewicht van een man bestaat uit vet, bij vrouwen is dat zo'n 20 à 25%. In de twaalfvingerige darm worden vetten in vetzuren gesplitst en in de rest van de dunne darm door de wand in het bloed en het lymfestelsel opgenomen en verspreid over het lichaam. Vertering van vetten met langere vetzuurketens, zoals saffloerolie, is moeilijker dan die met middellange ketens zoals kokosnootolie en dan die met kortere ketens, zoals bvb. de melkvetten. De lengte van vetzuurketens wordt bepaald door het aantal koolstofatomen, dat kan variëren van 4 tot 24 en dat de consistentie van het vetzuur bepaalt, zijn smeltpunt en oplosbaarheid. Hoe minder koolstofatomen, hoe beter oplosbaar, hoe lager het smeltpunt en hoe beter verteerbaar. Vetten bestaan chemisch gezien uit een verbinding van glycerine of glycerol met vetzuurketens. Vetzuren kunnen verzadigd of onverzadigd zijn, bepaald door het aantal waterstofatomen dat een vetzuurketen bevat. Een verzadigde vetzuurketen heeft een volledige reeks waterstofatomen, waardoor deze in het lichaam moeilijker wordt afgebroken. Bij enkelvoudig onverzadigde vetzuurketens (EOV) ontbreekt één paar waterstofatomen en bij meervoudig onverzadigde (MOV) twee of meer paar. Dit maakt een verbinding mogelijk met andere voedingsstoffen en transport doorheen het lichaam. Het grote gevaar is dat deze door contact met de lucht, de zon en warmte kunnen oxideren en ranzig worden en aldus nadelig zijn voor de gezondheid. Vetten met hfdz. verzadigde vetzuren zijn bij kamertemperatuur vast bvb. boter, palmolie, kokosolie, cacao. Ze komen erg veel voor in bewerkte voedingsmiddelen bvb. chips, koeken, taart, pastei, kant en klare maaltijden. Ze komen ook voor in vlees en melkvetten. Ze verhogen de LDL-cholesterol, maar er worden ook verzadigde vetzuren ingebouwd in de semi-permeabele celwanden om te vermijden dat deze te soepel worden. Men kan niet zomaar zeggen dat verzadigde vetten schadelijk zijn. Schadelijk zijn vooral oxycholesterol en geraffineerde, gehydrogeneerde en geoxydeerde of ranzige vetten en transvetzuren, te vinden in commerciële oliën, margarines, slasaus, in vet gebakken voedingsmiddelen, gerookte vleeswaren, worst, fijne vleeswaren, kazen. Onverzadigde vetten zijn vloeibaar. Olijfolie, sesamolie en raapzaadolie zijn vnl. enkelvoudig onverzadigde vetten. Soja-, maïs-, saffloer- en zonnebloemolie zijn vnl. meervoudig onverzadigde vetten. Ook koolhydraten kunnen door het lichaam in vet worden omgezet en omgekeerd. Voor alle duidelijkheid: haast alle vetten en oliën bevatten zowel verzadigde, enkelvoudig en meervoudig onverzadigde vetten. Een voorbeeld hiervan in staafdiagram kunt u vinden op de site van restaurant Avalon. Een ander aspect is de soort MOV, nl cis- of transvetzuren. Ze hebben hetzelfde aantal koolstofatomen en dubbele bindingen. Het verschil zit in de ruimtelijke ordening van de waterstoffen aan de dubbele binding. Bij de cisvetzuren liggen de beide waterstofatomen langs dezelfde kant van de koolstofketen, waardoor de vetzuurmolecule een knik vertoont, en bij de transvetzuren aan de tegenovergestelde kant, waardoor ze de vetzuurmolecule recht houden. Het lichaam maakt geen onderscheid tussen beide en zal de schadelijke transvetzuren even goed in de celstructuren inbouwen, met barsten in de celmuren als gevolg en gaten waardoor schadelijke stoffen binnenkunnen en noodzakelijke stoffen kunnen ontsnappen. De omzetting van cis- naar transvetzuren is het gevolg van het verkeerd bewerken van olie in de voedingsindustrie en vinden we in bakvet, margarine, slasaus, gebak, koeken, snoep, chips, enz. Vandaag wordt dit algemeen in voedingsdeskundige en medische kringen geaccepteerd. Kankerspecialiste Dr. Budwig, bracht in de jaren 1950 lijnzaad en lijnzaadolie terug in de belangstelling en heeft de schadelijkheid van transvetzuren en het hydrogeneringsproces aangetoond, in 28 gevallen waarbij ze voor de rechter werd gedaagd door de margarineproducenten, de orthodoxe medische organisaties en de overheid. Intussen werd ze 6 maal genomineerd voor de Nobelprijs. Het is altijd goed om sceptisch te staan tegenover de voedingsindustrie. De FAO adviseert dat min. 15% en max. 35% van onze calorieën afkomstig zou moeten zijn van vet. Vet levert 9 kcal per gram en koolhydraten en eiwit 4 kcal per gram. Dit betekent dat men bij een voedingspatroon van 2000 kcal tussen 33 en 78 gram vet mag gebruiken. Volgens de Hoge Gezondheidsraad zou max. 30% van de calorie-inname mogen voortkomen uit vet, te weten 67 gram bij een inname van 2000 kcal. Gezien de noodzakelijke functies van vet en de aanbreng van calorieën kunnen we u dus niet aanraden geen vet te gebruiken, maar wel het soort vet dat u gebruikt onder de loep te nemen. Verzadigde vetzuren zijn o.a. boterzuur, palmitinezuur, stearinezuur. Enkelvoudig onverzadigde vetzuren (omega-9 vetzuren) zijn o.a. oliezuur of oleïnezuur, erucazuur. De meervoudig onverzadigde vetzuren worden ingedeeld in de omega-3-vetzuren (a-linoleenzuur of ALA, eicosapentaeenzuur of EPA en docosahexaeenzuur of DHA) en de omega-6-vetzuren (linolzuur en arachidonzuur). Linolzuur en a-linoleenzuur zijn essentiële vetzuren die men uit de voeding moet halen en die onmisbaar zijn als bestanddelen van de celmembranen, bij de vorming van de hormoonachtige stoffen prostaglandines, bij de cholesterolstofwisseling en bij de elektrische geleiding. Uit deze twee vetzuren kan het lichaam normaal gezien zelf alle vetzuren aanmaken die het nodig heeft. Het lichaam kan uit koolhydraten en eiwitten een aantal vetzuren maken, behalve linolzuur, linoleenzuur. Daarom noemt men deze essentiële vetzuren. Omega-9 vetzuren zijn niet essentieel. Linolzuur kan omgezet worden in arachidonzuur en a-linoleenzuur in EPA en DHA. De graad van omzetting bedraagt echter maar 10%; daarom is het nuttig dat ook zij in de voeding aanwezig zijn. Men spreekt van semi-essentiële vetzuren. De benaming omega-3 en omega-6 heeft te maken met de positie van de dubbele binding op de koolstofketen in het vetzuur. Transvetzuren zijn onverzadigde vetzuren en worden gevormd bij het raffineren en hydrogeneren van oliën. We vinden ze vooral terug in bakkerijproducten, snoep, koeken, enz. Het zijn dus schadelijke, niet-natuurlijke transvetzuren die het LDL-cholesterolgehalte verhogen. Er is ook nog geconjugeerd linolzuur of CLA: dit zijn gebonden linolzuren. Ze komen voor in vlees, melk en zuivelproducten van herkauwers zoals runderen, schapen en geiten. Dit zijn in feite natuurlijke transvetzuren, die niet nadelig zijn voor de gezondheid. De best aangetoonde werking is een invloed op de lichaamssamenstelling (verhouding vet-eiwit) en bescherming tegen kanker. Ze zouden ook bijdragen tot een vermindering van arteriosclerose, hoge bloeddruk en ontstekingen en een verbetering van immuunfuncties. Het zeldzame gamma-linoleenzuur of GLA lijkt op linolzuur, maar heeft een langere vetzuurketen. GLA is noodzakelijk voor de aanmaak van prostaglandines van het type E1. Dit zijn hormoonachtige stoffen die betrokken zijn bij de bloeddruk, het cholesterolpeil, de hartfunctie en vaatverwijdende werking. Ze zijn ook nuttig bij behandeling van premenstruele spanningen (PMS), overgewicht en huidklachten. Teunisbloem- en bernagieolie zijn bronnen van GLA. Het lichaam heeft 2 soorten vetdepots, het zgn. wit vet als energiereserve en bruin vet rond de vitale organen dat verantwoordelijk is voor het verbranden van overtollige calorieën uit de voeding. Mensen met neiging tot overgewicht hebben soms slecht functionerend bruin vet, dat kan geactiveerd worden door het innemen van GLA via teunisbloem- of bernagieolie. Verder is EPA noodzakelijk voor de aanmaak van prostaglandine type 3 en arachidonzuur is noodzakelijk voor de aanmaak van prostaglandine type 2. Omega-3 en 6 verhogen de stofwisseling, de verbrandingssnelheid en de energieproductie, zodat ze dus nuttig zijn bij het bestrijden van overgewicht. Naast een overmaat aan vet, is overgewicht vaak te wijten aan het vasthouden van vocht. Omega-3 stimuleert de aanmaak van prostaglandinen type 3, die helpen vocht uit de weefsels te voeren. Een tekort aan omega-3/6 kan volgens wetenschappelijke studies bijdragen aan gedrag- en leerstoornissen, ADHD, dyslexie, agressie, Alzheimer, schizofrenie, hyperkinesie, depressie, geheugenstoornissen, diabetes, problemen ter hoogte van huid (vb. psoriasis, lupus, eczema), nagels, ogen, immuniteitsproblemen, hormonale stoornissen, enz. We bekijken even waar we deze vetzuren kunnen in terugvinden:
Omega 3:
Omega 6:
Omega 9:
Er zijn nogal wat studies geweest over de juiste verhouding tussen omega-3 en omega-6 vetzuren die het lichaam nodig heeft, met uiteenlopende schattingen. Men komt tot een gemiddelde van 1 op 3 à 5. Deze vetzuren zijn antagonisten: de ene verdunt het bloed en de andere verdikt het bloed. Ze zorgen samen voor de normale viscositeit van het bloed. In het algemeen krijgen we naar verhouding te weinig omega-3-vetzuren en te veel omega-6-vetzuren binnen, met als mogelijke gevolgen chronische ontstekingen, beroerte, diabetes, gewrichtsklachten, hart- en vaatziekten, kanker, auto-immuunziekten, meer last van de symptomen van menopauze en PMS, enz. Te veel omega-3 en te weinig omega-6 is echter ook niet goed, o.a. omdat het bloed dan te dun wordt. Omega-3 en 6 zijn dus beide noodzakelijk. Een teveel aan omega-3 of 6 kan schadelijk zijn wegens oxidatie door vrije radicalen waartegen het lichaam extra antioxidanten moet inzetten. De oxidatieproducten van onverzadigde vetzuren, peroxiden, kunnen kankerverwekkend zijn. De oxidatie gebeurt sneller bij hoge temperaturen zoals braden, koken en frituren. Lijnzaadolie is de rijkste plantaardige (tot 54%) en vette vis de rijkste dierlijke bron (tot 4%) van omega-3-vetzuren, die het gehalte aan LDL-cholesterol verlagen, de bloedvaten verwijden, de bloeddruk verlagen en de vorming van bloedstolsels tegengaan, nodig zijn voor de normale ontwikkeling en de functie van de hersenen en het zenuwstelsel, zenuwziektes helpen voorkomen (Alzheimer, M.S., Parkinson,...), ontstekingsprocessen afremmen, nuttig zijn bij de behandeling van depressie, zwakke immuniteit, ontstekingen, enz. Ook vegetariërs hebben vaak een tekort aan omega-3-vetzuren. Volgens een aantal onderzoekingen zou lijnzaadolie de kans op prostaatkanker kunnen doen toenemen. Anderzijds prijzen ze wel visolie aan, terwijl deze ernstig in discussie staat. Het is goed om te weten dat onderzoekers vaak aan het eenzijdigheidsyndroom lijden: zelden bekijken ze proefgroeppatiënten volledig: levenswijze, stress, mate van lichaamsbeweging, dispositie, denkwijze, constitutie, voedingspatroon, dierlijke of plantaardige voedingsmiddelen, gebruik van suiker, verkeerde vetten, enz. Er wordt wel beweerd dat het voor hart en vaten meer goed doet dan dat het slecht doet voor de prostaat. Hoe komt het dat er nu zo’n tekort is aan essentiële vetzuren?
Omega 6:
Enkele koudgeperste oliën bevatten ook vitamine E, een antioxidant die verhindert dat instabiele moleculen (vrije radicalen) op het LDL-cholesterol botsen en door een zuurstofverbinding eraan vast komen te zitten. Het aldus geoxideerde LDL-cholesterol wordt aangevallen door macrofagen die zich met bloedplaatjes binden, waardoor vergrote cellen ontstaan die een vettige laag vormen op de vaatwanden en de bloedstroom gaan belemmeren. Tarwekiemolie is de rijkste bron van vitamine E op aarde. Hoe zou nu de verhouding tussen alle soorten vetten in onze dagelijkse voeding er moeten uitzien? We kijken even wat de Hoge Gezondheidsraad voorstelt:
Opmerking: omega-3 en omega-6 zijn poly-onverzadigde vetzuren. Bij een inname van 2000 kcal per dag en 67 gram vet per dag betekent dit afgerond tussen de 3 en 5 gram omega-3 en tussen de 9 en 18 gram omega-6 per dag. Verder zo'n 22 gram enkelvoudig onverzadigde vetzuren en 22 gram verzadigde vetzuren per dag. Om voldoende EPA en DHA binnen te krijgen via het eten van vette vis, dient men 240 à 320 gram per week te eten of twee keer per week een portie vis van 120 à 160 gram. Beïnvloedende factoren op het cholesterolgehalte in het bloed:
Preventie en behandeling:
In verband met vetten zetten we nog even op een rijtje:
Welk vet kan men best gebruiken als broodsmeersel?
In volgorde:
Welk vet kan men best gebruiken om te bakken en om te frituren?
In volgorde:
We besluiten: "Het volstaat niet meer enkel het gehalte aan verzadigde en onverzadigde vetzuren na te kijken. Voortaan vormt ook de specifieke vetzuursamenstelling een belangrijk aandachtspunt. Theoretische voedingsaanbevelingen vertalen naar praktische adviezen voor een optimaal gebruik van vetzuren is echter geen gemakkelijke opdracht. In vele voedingsmiddelen komen immers verschillende vetzuren voor. het aanbod aan smeer-, bereidingsvetten en oliën met diverse vetzuursamenstellingen is zeer uitgebreid en constant in de evolutie. Ten slotte zijn er nog leemtes in de voedingsinformatie, vooral ook voor wat de verschillende vetzuren betreft. De uiteindelijke doelstelling is de inname van verzadigde vetzuren binnen het kader van een evenwichtige en gevarieerde voeding te beperken en te zorgen voor een voldoende maar ook evenwichtige aanvoer van de w-6-vetzuren en de w-3-vetzuren." Het vetprobleem komt erg complex over. Nochtans hoeft dit niet, volgens Jan Dries: "Het hele probleem is terug te voeren tot een verkeerde voedselkeuze. Geef het menselijk spijsverteringsstelsel de voedingsmiddelen waarvoor het gebouwd is en alle vet- en cholesterolproblemen zijn opgelost." Uit alle beïnvloedende factoren kunnen we afleiden dat het cholesterolprobleem, het vetprobleem en bij uitbreiding de hart- en vaat- en vele andere aandoeningen nauw samenhangen met onze voedings- en leefwijze, die sterk van de natuur is afgeweken. Als we hierbij ook nog eens bekijken waar al de kankerverwekkende stoffen vandaan komen, is het duidelijk dat we wel een grote tol moeten betalen voor ons comfort en om te kunnen meedraaien in het circus van de economie en de industriële samenleving. Met een meer natuurlijke, sobere en ecologisch verantwoorde voedings- en levenswijze kunnen we een bijdrage leveren aan een verbetering van de maatschappij, zodat die meer haalbaar en leefbaar is, niet alleen voor de gezondheid van de mens.
Terug naar "Andere remedies & volksgebruiken"
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||