Imkeren
De uitrusting van de imker bestaat uit :
- Dathe-pijp of andere berokers; rook wekt bij de bijen een paniekreflex uit waardoor ze zich volzuigen
met honing. Ze worden dan zwaar en loom.
-
Dunne luchtige en lichtgekleurde kledij; bijen hebben neiging tot steken in dikke donkere kledij
- Een bijenkap of bijenhoed met sluier
- Door het gebruik van handschoenen kan men niet subtiel met bijen omgaan, waardoor de bijen juist
geprikkeld worden.
- Een schraapbeitel voor het verwijderen van propolis en was en het losmaken van vastgekitte
raampjes en raten
- Een bijenborstel of ganzenveer voor het verwijderen van de bijen van de raat.
- Een waterverstuiver; ook verstoven water maakt de bijen rustig
Werken met bijen
- De kast mag alleen geopend worden bij zonnig en droog weer met temperaturen boven 15°C, geen sterke
wind en wanneer een groot deel van de bijen op drachtvlucht is.
- Hou er rekening mee dat bijen steeklustig worden door vreemde geuren (parfum, zweet, aftershave)
- Rook maakt het volk wel paniekerig, maar laat de bijen terugwijken, waardoor ze zich vol met honing
zuigen, dik worden en minder kunnen steken.
- De ramen dienen altijd terug op dezelfde plaats te worden gehangen.
- Bijen vluchten altijd naar het licht dus werken achter de kast in het donkere gedeelte van de bijenhal
maakt dat de imker weinig last heeft van aanvliegende bijen.
- Bij het afnemen van de honing wordt vooraf al een valplaat tussen de kweekbak en honingzolder geplaatst,
waardoor de bijen wel van de honingzolder naar de kweekkast kunnen en niet omgekeerd. Bijen hebben de gewoonte om
één keer per etmaal in de kweekbak te gaan. De volgende dag zijn er dus weing tot geen bijen meer in
de honingzolder.
- Bij het onderzoek kijken we of de koningin goed functioneert, naar de sterkte van het volk en van het broed,
naar ziektesymptomen en naar de honing- en stuifmeelvoorraad
- Het bijhouden van steekkaarten per volk is zeer nuttig.
Honing oogsten en bewerken
Honing slingeren
Na het vervangen van een honingkamer of na een periode van dracht kunnen we de honing oogsten. Bij voorkeur laten we de bijen toch
een deel van de honing houden zodat ze probleemloos drachtarme periodes aankunnen. We slingeren zoveel mogelijk verzegelde raten,
d.w.z. als de honingraat voor ongeveer 80% verzegeld is.
Met een refractometer wordt het watergehalte gecontroleerd (algemeen niet meer dan 21 % uit gevaar voor gisting)
Het slingeren moet zorgvuldig en hygiënisch gebeuren, bij een temperatuur van ongeveer 25°C. Honingvreemde geuren worden
gemakkelijk opgenomen in de honing. Honing is ook hygroscopisch !
Zeven
Het zeven is noodzakelijk om insectendeeltjes, larven, pollen, wasdeeltjes of andere onzuiverheden te weerhouden. In industriële
ondernemingen wordt de honing niet gezeefd, maar wel gefiltreerd. Deze industriële behandeling verwijdert echter heel wat (te veel)
stoffen, o.a. bepaalde aromacomponenten. Wel bekomt men een honing die moeilijker kristalliseert (geen kristalkernen).
Rusten
Het rusten van honing is absoluut noodzakelijk, opdat de luchtblaasjes en de eraan "klevende" microscopische bestanddelen zoals
colloïden en onzuiverheden (o.a. fijne wasdeeltjes) naar de oppervlakte zouden kunnen stijgen. Na enkele dagen, als er veel
luchtblaasjes aanwezig zijn, vormt zich een witte schuimlaag, die men zoveel mogelijk afschept. Het opgevangen schuim kan terug
gevoederd worden aan de bijen. De duur van het rusten is afhankelijk van de samenstelling van de honing en de neiging tot
kristalliseren. Gewoonlijk strekt deze periode zich over enkele dagen tot 2 weken uit.
De Voeding van de bijen
De honingbij voedt zich vooral met koolhydraten (nectar/honing) maar ook met koninginnebrij en stuifmeel. 's Winters nemen de bijen
extra voedsel op om het verlies aan warmte (optimale warmte 15°C - 20°C) aan te vullen. Dus na de zomeroogst moet de honing
vervangen worden met suikerwater (10-15 kg per volk aan 25 kg suiker/10 lwater).
De bijenkast
Vroeger werden bijen gehouden in holle boomstammen maar die waren erg zwaar en moeilijk te verplaatsen. Later werden bijenkasten
gemaakt die van gerstenstro werden gevlochten. Maar men zocht steeds verder naar makkelijk hanteerbare en verplaatsbare bijenwoningen.
Nu worden vooral bijenkasten gebruikt omdat die makkelijk in gebruik zijn en het makkelijker is om er honing uit te halen.
Een kast is opgebouwd uit 1 broedkamers en 1 tot 2 honingkamers. Een broed- of honingkamer hebben elk 10 (soms de broedkamer 12 en
de honing-"zolder" 11, wat aanleiding geeft tot het maken van grotere cellen met meer honinginhoud), waar aan beide zijden door de
bijen raat is opgebouwd. Dat betekent dat een oppervlakte raat van 3,5 vierkante meter aanwezig is voor de bijen om op te zitten.
De honingkamer is altijd bovenin de kast, omdat de bijen hun voorraad altijd boven het broednest opbergen. Van die eigenschap maakt
de imker gebruik om zijn honing van de bijen te winnen. Een enkel honingkamerraampje kan 1 kg honing bevatten, maar de raampjes zitten
niet altijd zo vol.
Voor de bijen moet de kast droog, warm, luchtig en voldoende groot zijn. Voor de imker moet een goede bijenkast volgende
eigenschappen hebben :
- gemakkelijk om mee te werken - in verband met de bedrijfsmethode;
- goed hanteerbaar en bijendicht : bij het reizen bijvoorbeeld;
- aangepast aan de drachtmogelijkheden;
- duurzaam en gemakkelijk in onderhoud;
In verband met de raten en/of ramen onderscheiden we bijenwoningen met :
- vaste bouw : de vroeger gebruikte korven. De raten worden vastgebouwd aan de binnenwand van de korf ;
- losse bouw : men gebruikt uitneembare kaders of ramen ;
- koude bouw : de ramen hangen in lengterichting loodrecht op de vliegopening
Terug naar "Bijen"
|